Kerk en Israël (vervolg)

In juni schreef ik in van Huis tot huis over de relatie tussen Kerk en Israël. Ik citeerde artikel 1 van de kerkorde van de Protestantse Kerk waarin gespro­ken wordt over de onopgeefbare verbondenheid van de kerk met het volk Israël.
Ik gaf aan dat de kerk in de loop der eeuwen steeds verder los kwam te staan van die Joodse wortels en de kwalijke gevolgen die dat had voor de Joden. In dit artikel geef ik graag de gedachten door van ds. Piet van Midden, die hij eerder op de website van de PKN publiceerde.
Jezus is een Jood. Dat leren we uit de evangeliën. Hij krijgt, volgens de Joodse gebruiken, op de achtste dag een naam en wordt besneden. Een Joods feest, maar in de rooms-katho­lieke kerk is het het feest van de Heilige Familie geworden. Het kind is als het ware aan Maria geschonken. Van een Joodse vrouw is zij moeder Gods geworden.
We zijn ons er vaak niet van bewust dat de jongste ‘kerk’ Joods was. Jezus was een Jood en niet de stichter van de christelijke kerk.’ De jongste ‘kerk’ was een beweging rond Jezus, een Joodse variant op het veel­kleurige jodendom van zijn dagen. De leden werden ‘de mensen van de Weg’ genoemd, namelijk van de weg van Jezus (Handelingen 9:2). Degenen die zich bij die beweging aansloten, waren Joden die zich in die weg konden vin­den. Ze hadden niet het idee bezig te zijn met het stichten van een nieuwe groep. Ze hingen Jezus aan, die zij be­schouwden als hun Messias.
Jezus spreken en handelen paste bij de meeste gangbare opvattingen. In tegenstelling tot sommige anderen die in die tijd voor zichzelf begonnen met een groepje of messiaanse neigingen hadden, zoals Teudas en Judas (Handelingen 5:36-37). Zij werden aan­gepakt en hun volgelingen werden uit elkaar geslagen. Het oordeel van farizeeër Gamaliël, lid van het Sanhedrin (het hoogste bestuurscollege), is eenvoudig: ‘Houd u afzij­dig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven, zal het op niets uitlo­pen, maar als het Gods werk is, zult u niets tegen hen kunnen uitrichten.’ (Handelingen 5:38-39) Misschien zou je voorzichtig kunnen concluderen dat Gamaliël gelijk heeft gekregen. De vol­gers van Jezus zijn tot op de dag van vandaag te vinden in kerken wereld­wijd.
 

Wat heeft de christelijke traditie hiervan gemaakt?

In de kerk wordt vaak de nadruk gelegd op de confronterende gesprek­ken tussen Jezus en de farizeeërs of (andere) schriftgeleerden. Die gesprek­ken gaan vaak om en over de toepassing van de Thora, het eerste deel van de Hebreeuwse (Joodse) Bijbel (de vijf boeken van Mozes). Hier komt het verschil in de manier waarop wij Bijbellezen ten opzichte van hoe de Joodse traditie dat doet naar voren. Het Hebreeuwse woord voor ‘gebod’ is o.a. mitswa, maar dat betekent ook ‘goede daad’. Een mitswa (of mitswe) is wat je graag doet voor God en voor elkaar. Daarover gaan de gesprekken van Jezus met de farizeeërs dan ook vaak.
Jezus was in zekere zin een farizeeër. Als je dat hardop in de kerk zegt, oogst je weinig bijval, maar het is niet
Fresco waarop Marcion predikt
anders. De manier waarop die gesprekken in de evangeliën worden weergegeven, laten een bepaalde stijl van discussiëren zien. Er gaat een ver­haal over een vader die met zijn zoontje langs een joods leerhuis loopt. Het is binnen een lawaai van jewelste. Het kind roept: ‘Papa, ze hebben vre­selijke ruzie!’ Waarop de vader antwoordt: ‘Nee, m’n kind, ze hebben de Thora zo lief.’ Deze manier van dis­cussiëren zie je ook terug in sommige brieven van Paulus.
 

Scheiding der wegen

Uiteindelijk zijn de Jeruzalemse Joden en die van de Weg van Jezus - die in­middels christenen worden genoemd - uit elkaar gegroeid en tegenover elkaar komen te staan. In het evangelie van Johannes zien we dit al. Er wordt daar over 'de Joden' gesproken, wat al wijst op een groeiende tegenstelling. Er ont­stonden allerlei discussies over het vieren van de Joodse feestdagen en over de vraag of je je moest laten be­snijden of niet. Mensen met een niet-Joodse achtergrond begonnen er heel anders over te denken, veel hoefde voor hen niet meer. Ook nam de zon­dag de plaats in van de sabbat.
 

Los van de wortels

De christelijke traditie is vanaf het al­lereerste begin op allerlei manieren verworteld met de Joodse gemeen­schap, maar heeft zich van die wortels losgezongen of soms zelfs alle banden verbroken of ontkend.
Het beroemdste voorbeeld daarvan is Marcion, een rijke reder uit Sinope aan de Zwarte Zee, die een kerkgemeenschap stichtte in Rome en een eigen canon opstelde: een evangelie en een paar brieven van Paulus. Daaruit verdween het Oude Testament. Het Nieuwe Testament werd ‘ontjoodst’. Er bleef dus niet veel over van de Schrift.
Marcion dacht van­uit een tegenstelling: de God van het Oude Testament is een en al wraak­zucht en die van het Nieuwe Testament is een God van liefde. Marcion is nog lang niet uit de kerk verdwenen, al is hij al snel geëxcom­municeerd. Zijn idee - de tegenstelling tussen de God van het Oude Testament tegenover de God van het Nieuwe Testament - is ten onrechte de eeuwen door in de kerk blijven hangen.


 

Kort samengevat

Jezus was een Jood.
De kerk is een uitingsvorm van wat ooit een beweging rond de Joodse Jezus was.
In de Joodse traditie is (fel) discussi­ëren over de Thora gebruikelijk. Dat zie je terug in de gesprekken tussen Jezus en de farizeeërs, en in de brieven van Paulus.
In het Johannes-evangelie zie je de groeiende tegenstelling tussen ‘de Joden’ en de volgers van Jezus ont­staan.
Het denken van de geëxcommuni­ceerde Marcion is nog steeds terug te vinden in de christelijke traditie.

Ds. Derk F. Blom
terug