Mijn toevlucht, mijn vesting, mijn God, op u vertrouw ik.’

                                  ‘Mijn toevlucht, mijn vesting, mijn God, op u vertrouw ik.’
                                                                                                     Psalm 91: 2

Zijn wij aan het begin van dit nieuwe jaar nog in staat met dezelfde zekerheid als de psalmdichter te leven? Is ons vertrouwen niet beschadigd door de oorlogen in Oekraïne en Gaza. Is ons vertrouwen niet beschadigd door terroristische aanslagen? En dan vergeten de meeste journaals en kranten nog de voortgaande strijd in o.a. Afghanistan, Syrië, Congo, Eritrea en Soedan. De kwetsbaarheid van ons leven blijkt op nog zoveel andere terreinen, zoals o.a. ons klimaat en onze gezondheid.
Psalm 91 is een lied vol godsvertrouwen. Het gedicht wil een fundament vormen onder ons leven. De psalm begint met het verwoorden van enkele centrale beelden: de beschutting van de Allerhoogste, de schaduw van de Eeuwige, mijn toevlucht, mijn vesting.
God wordt ook geschetst als een vogel die ons met zijn vleugelen beschermt, onder zijn wieken vinden wij veiligheid. Hier verschijnt God in een dynamisch gestalte. Hij/zij komt naar ons toe. Wij staan niet voor de muren van een reusachtige burcht met de alles beklemmende vraag: hoe komen wij daarbinnen en zijn veilig? Nee, God neemt ons onder zijn wieken. Hij neemt ons onder zijn hoede.
God bewijst zich in de Bijbelse verhalen als betrouwbaar, als trouw, als Een, die de relatie met ons bewaart, die niet vlucht wanneer wij bescherming zoeken.   
Maar, waar is die God? Waar was God in al die rampen die ik aan het begin aanhaalde? Is Hij niet de stille God, de verre God, de schijnbaar afwezige God? Waar bewijst Hij zijn trouw, wanneer duizenden, wier leven nog helemaal niet voltooid leek, een onzinnige dood sterven? De 91ste psalm moet ons toch toegeven, dat God moeilijk toegankelijk is.
Ik neem u mee naar lied 511 uit het liedboek:

“Door goede machten trouw en stil omgeven
behoed, getroost, zo wonderlijk en klaar,
zo wil ik graag met u mijn liefsten, leven,
en met u ingaan in het nieuwe  jaar.”

De dichter van dit lied is Dietrich Bonhoeffer. Hij was Luthers predikant in Duitsland en engageerde zich in het verzet tijdens WOII tegen het nazisme. Een mislukte aanslag op Hitler bracht hem in de gevangenis. Op 28 december 1944 schreef hij zijn laatste brief aan zijn moeder. Hij voegde dit gedicht toe. God heeft Bonhoeffer niet uit de gevangenis bevrijdt. Hem ook niet van de ophanging gered. Toch kon hij enkele maanden voor zijn dood dichten:

“Door goede machten trouw en stil omgeven
behoed, getroost, zo wonderlijk en klaar”

Bonhoeffer voelt zich geborgen bij God. In de laatste dagen van het oude jaar kijkt hij met vol vertrouwen het nieuwe jaar in. Hij weet dat jij zelf geen grip heeft op zijn situatie, maar hij vertrouwt op de bescherming door de goede machten. Bonhoeffer spreekt daarover in een brief die hij met kerst 1943 aan zijn verloofde schrijft. Met de goede en onzichtbare machten bedoelt hij de engelen van God, die hem bewaren.

“Wil nog de oude pijn ons hart vernielen,
drukt nog de last van ’t leed dat ons beklemt,
o Heer, geef onze opgejaagde zielen
het heil waarvoor Gij zelf ons hebt bestemd.

En wilt Gij ons de bittre beker geven
met gal gevuld tot aan de hoogste rand,
dan nemen wij hem dankbaar zonder beven
aan uit uw goede, uw geliefde hand.“

Ook degene die zich geheel aan God toevertrouwt, blijft het leed niet bespaard: ziekten, zorgen, angsten, teleurstellingen, pijn aan lichaam en ziel wachten op hem en waren al deel van zijn leven. Dat was bij ons in het voorbije jaar zo en in het nieuwe jaar zal het niet anders zijn. Desondanks weet Bonhoeffer twee dingen en daaraan houdt hij zich vast.
Allereerst het leed heeft een einde. “Wil nog de oude pijn ons hart vernielen”. Nu nog, maar eens zal het ons hart niet meer vernielen. “Drukt nog de last van ’t leed dat ons beklemt”. Nu nog, maar eens zal deze last van ons afvallen. Het leed heeft een einde, dat is zijn hoop en zijn troost. God zelf staat bij ons in het krijt. Hij wil immers een God tot welzijn en geluk van de mensen zijn. Daarom kan de mens de kracht vinden om , achter zijn ziekte, nederlagen, zijn pijn, zijn treuren, naar een boodschap te zoeken, die hem, hem alleen geldt en die ook hij alleen ontraadselen en ontdekken kan. De blik blijft zo niet aan het donkere en beklemmende gekluisterd, maar kijkt, om het in een beeld te zeggen, de opgaande zon tegemoet.
In de strofen 4 en 5 valt te proeven hoezeer Bonhoeffer ernaar verlangt de vreugde weer terug te vinden. Hij wil weer verenigd zijn met degenen van wie hij gescheiden is. Helder zullen de kaarsen in de duisternis lichten. Licht in de donkerte schijnen.

“Maar wilt Gij ons nog eenmaal vreugde schenken
om deze wereld en haar zonneschijn,
leer ons wat is geleden dan herdenken,
geheel van u zal dan ons leven zijn.

Laat warm en stil de kaarsen branden heden,
die Gij hier in ons duister hebt gebracht,
breng als het kan ons samen, geef ons vrede.
wij weten het, uw licht schijnt in de nacht.”

Wanneer het weer licht wordt, de vreugde terugkeert, juist dan wil hij het geledene gedenken en God danken. In de realiteit van het geloofsleven ziet het er vaak anders uit. In de nood wordt God aangeklaagd en wanneer alles is doorstaan, wordt Hij vergeten. Zijn er ook bij ons in het voorbije jaar geen situaties geweest, waar wij vergeten hebben God te danken?

‘Breng als het kan ons samen, geef ons vrede.’

Hierin komt de wens tot uitdrukking met elkaar verenigd te zijn, maar ook het besef dat het anders kan verlopen. Rond de jaarwisseling hebben mensen er oog voor hoeveel er tussen mensen kan veranderen. Wie vierde het voorbije jaar mee, wie ontbreekt het volgende jaar?

“Valt om ons heen steeds meer het diepe zwijgen,
de eenzaamheid, die nergens uitkomst ziet,
laat ons dan allerwege horen stijgen
tot lof van U het wereldwijde lied.

In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.”

De twee laatste strofen klinken rustig en bedachtzaam. De boog sluit zich, de geborgenheid, die het begin van het lied bepaalde, keert aan het einde terug. De zorgen, angsten, noden van heden en toekomst verliezen hun macht door de geborgenheid in God en het weten: God is bij ons in de avond en in de morgen en heel zeker op iedere nieuwe dag. Zo kon Bonhoeffer toen en zo kunnen wij vandaag het nieuwe jaar ingaan.

Ds. Derk Blom


 
terug